Wij gebruiken cookies op deze site om uw gebruikerservaring te verbeteren. Door op een link op deze pagina te klikken, geeft u ons toestemming om cookies te plaatsen.
Alleen functionele cookies Cookies accepteren

“Door de immersie durven deelnemers snel in de vreemde taal te spreken”

Hun plan trekken in een vreemde taal, dat is wat onze deelnemers op een Roeland-kamp leren. Hoe we dat precies aanpakken en waarom vertellen enkele bestuursleden en experten didactiek: Marc De Clercq, Jacques Eichperger, Luc Jacobs, Christel Arens, Tom De Paepe, Sofie Ermens en Dieter Heye. 

Luc Jacobs, lid van het bestuursorgaan en oprichter taalvakanties: “Ik had een paar taalkampen bij andere organisatoren bezocht en het viel me op dat die vanuit een zeer schoolse werkwijze vertrokken. Dat kon beter, vond ik. Van bij de start van Roeland vzw in 1971 kozen we voor het leren in alle situaties zoals sport, zang, maaltijden … Iedereen spreekt alleen de doeltaal. Om dat te realiseren, was er voldoende personeel nodig. Op de andere taalkampen had ik gezien dat er 1 animator per 10 deelnemers was. Bij Roeland was en is dat nog altijd 1 op 5.”

Het Europees referentiekader (ERK)

Christel Arens, lid van het bestuursorgaan en pedagogisch begeleider Katholiek Onderwijs Vlaanderen: “De laatste jaren zijn we in overleg met externe actoren druk bezig om onze didactiek aan te passen, geïnspireerd op het Europees referentiekader A1 – C2. De didactische visie van Roeland bestaat uit drie pijlers: op maat van de deelnemers, doelgerichte communicatie aanleren en creatieve aanpak.”

Dieter Heye, didactisch coördinator en vrijwilliger: “A1 is het beginnersniveau waar de kinderen heel concrete handelingen en situaties leren begrijpen. Dat zijn onze juniorkampen waar de vrijwilligers enkel de doeltaal spreken, maar waar de deelnemers nog hun eigen taal mogen gebruiken. Ze mogen dat omdat ze op die leeftijd nog niet altijd de emotionele weerbaarheid hebben om ondergedompeld te worden in een immersiecontext (= verplicht spreken in de doeltaal) . Dat zorgt vaak voor te veel frustratie.”

“Bij kinderen ouder dan 12 jaar is er een grotere verscheidenheid qua taalverwerving. Daarom zet Roeland in op
homogene groepen voor de taalateliers. De deelnemers die de taal niet zo goed kennen, benen dat door de immersiecontext snel bij.”

Op maat van de deelnemer

Sofie Ermens, lid van het bestuursorgaan, leerkracht en vrijwilliger: “Sommige kinderen op kamp kennen de
vreemde taal al goed, terwijl anderen amper een woord spreken. Daarom observeren we aan het begin van het kamp hun kennis van de doeltaal via een kennismakingsspel, waarna we hen indelen in kleine groepen volgens hun niveau.”

Tom De Paepe, lid bestuursorgaan: “Op onze kampen bepalen de deelnemers zelf welke ateliers ze volgen of aan welke sport ze deelnemen. Mogen kiezen doet altijd deugd. Daarnaast voelen ze zich enorm betrokken bij de taalateliers omdat ze in een kleine groep actief aan de slag gaan met de taal. Ze discussiëren, spelen of quizzen. Zo kunnen ze wat ze geleerd hebben, onmiddellijk toepassen. Dat geeft een gevoel van competentie: “Een interview afnemen van een Franstalige? Ik KAN dat!”.

Christel: “Zo spelen onze kampen perfect in op het ABC-motivatiemodel van Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste (UGent) waarin hij de drie elementen benoemt die kinderen en jongeren stimuleren om te leren: autonomie, betrokkenheid en competentie.”

Doelgerichte communicatie aanleren

Sofie: “You can go for seconds. Het is een typisch Engelse uitspraak die geen enkel kind bij de start van het kamp kent. In het begin moet je dat dus uitleggen op een simpele manier, maar daarna heeft iedereen door dat ze dan voor de tweede keer mogen aanschuiven aan het buffet. En dan beginnen ze de uitdrukking zelf ook te gebruiken! Zo leren ze veel dingen uit het dagelijks leven die ze op school nooit inoefenen.”

Dieter: “Zeker de eerste dagen focussen we op taalhandelingen die sterk gelinkt zijn aan het kampleven: iets vragen aan tafel, zich kunnen smijten tijdens spelletjes, leren uitdrukken hoe ze alles ervaren en hoe zich voelen. Er hangen overal posters met al die praktische zaken die hen daarbij helpen.”

Creatieve aanpak

Tom: “Doordat we de deelnemers op Roeland-kamp onderdompelen in de doeltaal en er ook native speakers aanwezig zijn, creëer je een authentieke sfeer. Zelf heb ik ooit als deelnemer tijdens een supermaf beursspel als een gek aandelen proberen te verkopen. Iedereen smeet zich zo hard dat we gewoon vergaten dat we in het Frans aan het praten waren.”

Immersie

Christel: “Vroeger vertrok men van de woordenschat die het kind al kende en als het dan een onbekend woord tegenkwam, dan moest het dat opzoeken. Dat is geen realistische context, want dat kind komt constant met vreemde woorden in contact. Het zal dan ook meteen blokkeren en stoppen met luisteren. Als dat kind was blijven luisteren, dan had het wel de betekenis van dat woord kunnen raden door de context.”

“Daarom zet Roeland in op strategieën om een taal te verwerven op een spontane manier. Bijvoorbeeld: een animator vraagt aan tafel om de boter te geven terwijl hij ernaar wijst. Het kind zal dan uit de context afleiden dat hij de boter wil, zonder alles perfect te begrijpen en verruimt zo de woordenschat. In een volgende fase, gebruikt dat kind die woorden zelf om naar de boter te vragen.”

Spreekdurf

Jacques Eichperger, voormalig algemeen coördinator en voorzitter Algemene Vergadering: “Door ons ‘1 vrijwilliger per 5 deelnemers’-beleid, is er steeds iemand aanwezig die de kinderen en jongeren doet praten van bij het opstaan tot het slapengaan. Er zijn kinderen die spontaan proberen dingen te vertellen, maar er zijn ook veel deelnemers die verlegen of zo perfectionistisch zijn dat ze niks durven te zeggen. Het is de uitdaging van onze vrijwilligers om die te doen praten, zodat ze merken: Tiens, ik kan dat wel.”

Marc De Clercq, voorzitter van het bestuursorgaan en professor emeritus UGent: “De immersie zorgt er net voor dat de deelnemers snel durven te spreken in de doeltaal. De eerste kampdagen zijn ze misschien wat overdonderd, maar na een dag of twee begrijpen ze wel wat en zien ze in dat ze kunnen overleven in die taal. Dat leren ze niet op school.”

Sofie: “De kinderen vinden ook de taalateliers leuk omdat ze dan in een kleine groep van ongeveer 10 deelnemers zitten, die een gelijkaardig niveau hebben. De kinderen merken zelf dat hun taalvaardigheid verbetert en worden zelfzekerder. Kinderen die de taal amper kennen bij de start van het kamp en op het einde op het toneel voor de hele groep enkele zinnen durven zeggen, beseffen dat ze hun plan kunnen trekken in een vreemde taal en daar leven ze enorm van op.”