“Door Roeland heb ik geleerd dat je een taal snel leert door veel te praten en fouten te durven maken”, zegt Anaïs Larue (17 jaar). Tussen 2016 en 2020 volgde ze drie kampen Nederlands in Gent en afgelopen zomer liep ze voor de eerste keer mee als stagiair-animator.
“Ik hou van alle Roeland-liedjes”, getuigt Anaïs. “Dat klinkt misschien stom voor een buitenstaander, maar die liedjes maken echt deel uit van het kampleven en ze helpen enorm om Nederlands te leren. Ik ken de meeste liedjes nog altijd en soms herbeluister ik die om herinneringen op te halen.”
“Het gebeurt weleens dat ik niet meer weet welk lidwoord een bepaald woord heeft. Dan probeer ik dat te vinden door één van de kampliedjes te zingen waarin het voorkomt. Dat werkt dus echt!”
Was het jouw keuze om op kamp te gaan of die van je ouders?
“Toen ik 12 jaar was, vroeg mijn moeder aan mij of ik interesse had om op taalvakantie te gaan. Ik speelde met het idee om het middelbaar te volgen op een Nederlandstalige school. Dus ik ging op kamp. Ik ben destijds niet veranderd van school omdat ik mij te onzeker voelde. Maar vorig jaar, voor mijn vijfde middelbaar, heb ik die stap wel gezet. Mijn Nederlands is goed genoeg om alle lessen te volgen in die taal.”
Wat is het grote verschil tussen een taalatelier op Roeland en een taalles op school?
Anaïs: “Die twee kan je niet met elkaar vergelijken. Op school weet ik wat we die dag gaan leren. De thema’s liggen vast. Op kamp draait het meer om wat wij willen leren. De taalateliers vertrekken vanuit onze interesses en we werken in kleine groepen. De moni’s eten samen met ons aan tafel, maken grapjes, nemen deel aan de spelletjes … dat is superleuk.”
Wat is je mooiste Roeland-herinnering tot nu toe?
“Wanneer ik aan Roeland denk, dan denk ik vooral aan de sfeer. Die twee weken taalvakantie zijn zoals een droom. Het is een zorgeloze periode waarin we constant leuke dingen aan het doen zijn en waarin ik superlieve mensen ontmoet.”
“Twee maanden voor ik zou vertrekken naar mijn eerste kamp had ik mijn voet gebroken. Ik dacht dat ik hierdoor niet meer kon deelnemen. Maar de monitoren drukten me op het hart dat ik meer dan welkom was. Sporten kon ik niet, maar ze vonden toch steeds een manier om mij te betrekken bij elke activiteit. Ik heb me kostelijk geamuseerd en het is het beste bewijs dat iedereen zijn plaats vindt bij Roeland.”